Hoewel bekend is dat een koolhydraatarm voedingspatroon mensen met diabetes type 1 stabielere bloedglucosewaarden kan bezorgen, wordt hier in de medische praktijk meestal weinig mee gedaan. Recent neemt de belangstelling voor de leefstijl en met name de rol van voeding onder diabetes-1-patiënten sterk toe. Bij patiënten en artsen groeit de vraag naar informatie over hoe een koolhydraatarm dieet veilig door patiënten kan worden gebruikt om hun glucoseniveaus zo stabiel mogelijk te houden.

Dit artikel is bestemd voor zowel patiënten met diabetes type 1 als zorgprofessionals. Patiënten kunnen desgewenst hun arts vragen om het te lezen. We bespreken de mogelijkheden ten aanzien van een koolhydraatarm voedingspatroon binnen de voedingsrichtlijn, de insuline behandelopties en de uitdagingen bij zelfmanagement. Daarbij gaan we dieper in op de bestaande protocollen voor het corrigeren van glucosestijgingen en de invloeden van de – flexibele- maaltijdkeuze. Tot slot bekijken we hoe het werkingsprofiel van het type insuline kan worden afgestemd op het soort maaltijd dat wordt genuttigd. We hopen met dit artikel bij te kunnen dragen aan een stabiele(re) bloedglucose bij mensen met diabetes type 1.

Door Corine Heijneman, Anne-Margreeth Krijger en Yvo Sijpkens

In de voedingsrichtlijn van de Nederlandse Diabetes Federatie (NDF), die in 2020 verscheen, wordt vermeld dat een koolhydraatarm voedingspatroon voor mensen met diabetes type 1 (DM1) kan zorgen voor stabielere bloedsuikerwaarden. Er is veel onderzoek gedaan naar het effect van dit voedingspatroon op de glucoseregulatie bij DM1. Wegens diversiteit in onderzoeksmethodieken en koolhydraatrestricties worden er in de richtlijn echter geen aanbevelingen gedaan.

In de richtlijn wordt gewaarschuwd voor een toename van hypoglycemie bij een koolhydraatarm voedingspatroon. [1] Daardoor ontstaat het beeld van een wellicht effectieve maar risicovolle aanpak. Het blijft daarbij onderbelicht dat hypoglycemie niet wordt veroorzaakt door het voedingspatroon maar door een mismatch met het werkingsprofiel van insuline. Een correcte afstemming kan het verschil maken tussen slecht en goed gereguleerde DM1.

De NDF-voedingsrichtlijn zegt daarover:

Voor mensen met diabetes type 1 kan voorlichting over de werkingsprofielen van verschillende insulinepreparaten en het afstemmen van insuline op de hoeveelheid gebruikte koolhydraten verbeteringen opleveren voor glucoseregulatie [2].  

Medicamenteuze behandelopties bij DM1

Er zijn twee behandelstrategieën na diagnose van diabetes type 1: insulinetoediening door middel van pentherapie of via pomptherapie.

Pentherapie

Bij diagnose wordt volgens protocol gestart met Multiple Daily Injections (MDI).[3] Daarbij injecteert de patiënt meerdere keren per dag insuline met behulp van een insulinepen. Er zijn twee startschema’s mogelijk.

  1. Basaal-bolusschema
  2. Pre-mixed insuline schema
Basaal-bolusschema
Voor de fysiologische functies van het lichaam wordt één- of tweemaal daags (middel)langwerkende insuline geïnjecteerd. Daarmee ontstaat een basale insulinespiegel. Daarnaast wordt gestart met een snelwerkende insuline bij een maaltijd, om de postprandiale glucosestijging op te vangen (bolus). Per dag zijn er minimaal vier insuline-injecties nodig.  

Pre-mixed insuline schema
Een kleine groep mensen gebruikt pre-mixed insuline zodat zij minder vaak insuline hoeven te spuiten. Deze mix van snel- en langwerkende insuline wordt tweemaal daags op basis van vaste dagelijkse doseringen toegediend. Daarvoor moet de koolhydraatinname en timing iedere dag vrijwel identiek zijn. Vanwege gebrek aan nauwkeurigheid en flexibiliteit heeft deze aanpak niet de voorkeur

Pomptherapie

Bij pomptherapie, Continuous Subcutaneous Insulin Infusion (CSII), wordt snelwerkende insuline gebruikt voor de basaal- en bolus-doseringen. Continu wordt een kleine hoeveelheid insuline toegediend voor de fysiologische basisbehoefte. Bij maaltijden en tussendoortjes is een extra dosering (bolus) nodig. De maaltijd bolus kan over een langere periode in kleine hoeveelheden worden gedoseerd. Dit maakt het mogelijk om langdurige postprandiale glucosestijgingen te ondervangen.

De meeste personen starten na de diagnose met een basis-bolusschema middels MDI. Bij jonge kinderen tot zes jaar en kinderen die veel sporten wordt CSII aanbevolen. Persoonlijke voorkeur of slecht gereguleerde DM1 zijn redenen om over te gaan naar CSII. Ongeveer 60% van de DM1 populatie gebruikt CSII. Er is geen significant verschil in behaalde HbA1c resultaten tussen MDI of CSII.[4]

Bij MDI kan het afstemmen van het werkingsprofiel van insuline op de koolhydraatarme maaltijdkeuze van de patiënt een groot verschil maken. Bij CSII is dat door het spreiden en tot 0,1E nauwkeurig doseren van insuline minder noodzakelijk. Bij personen met CSII en een koolhydraatarm voedingspatroon is educatie over de effecten van de macronutriënten op de bloedglucose belangrijk.

Uitdagingen bij zelfmanagement van diabetes type 1

Zelfmanagement omvat het medicatie management, aanpassing van leefstijl en het psychosociaal omgaan met de (gevolgen van) diabetes.

In de dagelijkse omgang met diabetes spelen de gezondheidsvaardigheden van een patiënt (of zijn ouders) een grote rol. DM1 heeft een enorme impact op het leven van de patiënt en dat van zijn omgeving. De zelfzorg gaat 24 uur per dag, zeven dagen per week door. De momenten waarop een zorgverlener daar ondersteuning bij kan bieden zijn gering. De zorgverlener heeft in het proces van zelfmanagement een ondersteunende en coachende rol.  De persoon met diabetes en de zorgverlener zijn daarbij gelijkwaardige partners. Daarin staan de manier waarop de persoon met diabetes in het leven staat en de wijze waarop hij/zij met het probleem omgaat centraal.

De gezondheidsvaardigheden bij DM1 zijn gericht op:

  • Basaal instelling.
  • Glucose monitoring.
  • Glucose correctie.
  • Koolhydraten berekenen.
  • Postprandiale glucose stijgingen ondervangen.

Deze gezondheidsvaardigheden zijn sterk gericht op ­medicatie management, waarbij protocollen gehanteerd worden om glucosestijgingen te corrigeren. Bij deze protocollen staat een flexibele maaltijdkeuze centraal. Complicaties zijn in het algemeen de aanleiding om aanpassen van leefstijl te bespreken. Patiënten maken continu afwegingen over hun prioriteiten op het gebied van medicatie en leefstijl in relatie tot te verwachten (positieve) gezondheidsuitkomsten. Hun keuzes daaromtrent dienen te worden gerespecteerd.[5]

In de hiernavolgende tekst bespreken we de uitdagingen van het corrigeren van glucosestijgingen middels de KIR methode en de invloeden van een flexibele maaltijd keuze.

Het corrigeren van de postprandiale glucose: de Koolhydraat-Insuline Ratio (KIR)

Het ondervangen van de postprandiale glucosestijging is een groot onderdeel van de behandeling en vergt veel gezondheidsvaardigheden. De gebruikte methode is de Koolhydraat-Insuline Ratio (KIR).  Het doel is een flexibele maaltijdkeuze zonder een negatief effect op de gezondheid en metabole controle. [6] Er wordt bekeken hoeveel koolhydraten er door 1 eenheid insuline worden verwerkt. Bij geen enkele persoon én geen enkel maaltijdmoment is de KIR gelijk. Fouten in de KIR zijn sneller zichtbaar bij grote maaltijden omdat het verschil in insulinedosis dan ook veel groter is. Lees daarover meer in het artikel: De wet van de kleine getallen.

Om de KIR te bepalen moet een voedingsdagboek worden bijgehouden. Over een periode van minimaal vijf dagen wordt er per maaltijdmoment gekeken naar de gemiddelde hoeveelheid genuttigde koolhydraten en insuline. Daarbij is het streven een bloedsuikerwaarde tussen de 4-10 mmol. Voor de maaltijd is de gewenste bloedsuikerwaarde onder de 7 mmol en 2 uur na de maaltijd onder de 10 mmol. Daarbij wordt een stijging van 2- 3 mmol de eerste anderhalf tot twee uur na de maaltijd vaak als normaal beschouwd. Deze streefwaarden zijn verruimde waarden. De nuchtere waarde van een gezonde volwassene liggen tussen de 3.5 en 6.0 mmol/mol. Na de maaltijd kan dit stijgen naar 7.8 mmol. Voor kinderen ligt de nuchtere waarde tussen de 3.0 en 6.5 mmol/mol. [7] Idealiter is de maximale glucosestijging een uur na de maaltijd 1,5 mmol. 

Als alternatief kan de KIR berekend worden met behulp van de totale dagdosering insuline. Dit kan een oplossing zijn wanneer er (nog) geen voedseldagboek wordt bijgehouden. Dit kan met de 500- of 300 regel. Daarbij wordt 500 door de totale dagdosering insuline gedeeld. Het resultaat is het aantal koolhydraten waarvoor een eenheid insuline moet worden geïnjecteerd. Meestal wordt er voorzichtig gestart met de 500 regel. Als de postprandiale glucoserespons te hoog blijft kan de KIR worden aangepast met behulp van de 300 regel.

Rekenvoorbeeld
De dagelijkse hoeveelheid langwerkende dosering is 20E.
Insulinedosering ontbijt is 10E
Insulinedosering lunch is 6E
Insulinedosering avondeten is 9E.  

De totale dagdosering is dan 20 + 10 + 6 + 9 = 45E.
De KIR op basis van de 500 regel wordt dan 500: 45 = 11. Dus 1E insuline voor 11 gram koolhydraten. 1:11
De KIR op basis van de 300 regel wordt dan 300: 45 = 6,6. Dus 1E insuline op 6,6 gram koolhydraten. Meestal wordt dit afgerond op hele grammen dus 1:7. Het is een algemene benadering omdat het per maaltijd gegeten aantal koolhydraten niet wordt meegenomen in de berekening.  

Doel van de KIR: flexibele maaltijdkeuze

Voedsel en dranken beïnvloeden de postprandiale glucosestijging. Toch is er weinig aandacht voor de samenstelling van het voedingspatroon bij DM1. Flexibiliteit is immers het doel van de KIR. Het diabetesfonds zegt daarover:

Met diabetes type 1 kun je in principe alles eten, doordat insuline je veel vrijheid biedt. Toch blijven bloedsuikerpieken vaak lastig te managen. Dat betekent keuzes maken die bij jou passen. Weinig koolhydraten eten met diabetes type 1, zoals vroeger werd voorgeschreven, hoeft tegenwoordig niet meer. Dankzij de verschillende soorten insuline ben je aardig flexibel. Maar het hangt af van je eigen lichaam en voorkeur of je liefst koolhydraatarm eet of koolhydraten opvangt met insuline.[8]

Hiermee wordt de suggestie gewekt dat er bij een koolhydraatarm voedingspatroon geen insuline nodig zou zijn. Dat is een misverstand. Insuline blijft te allen tijde noodzakelijk bij DM1 ook bij een koolhydraatarm voedingspatroon. Er is langwerkende insuline nodig voor de fysiologische processen. Ook de postprandiale glucosestijging zal bij een koolhydraatarm voedingspatroon opgevangen moeten worden. Deze postprandiale stijging verloopt echter anders dan bij een koolhydraatrijk voedingspatroon. In de hiernavolgende tekst zullen we dit nader bespreken.

Nadelen van een flexibele maaltijdkeuze

In de behandeling van DM1 is op dit moment de flexibele maaltijdkeuze leidend. Er zijn drie elementen in deze benadering die het realiseren van een goede glycemische controle complex maken;

  • variatie in het voedingspatroon.
  • onbekendheid met het effect van de voedingssamenstelling op bloedsuikerwaarden.
  • standaard dezelfde maaltijdinsuline.

Variatie in het voedingspatroon (I)

De doelstelling van een flexibele maaltijdkeuze heeft geleid tot een willekeur aan voedingspatronen die de meeste mensen met DM1 door elkaar gebruiken. Het is reëel om te veronderstellen dat, in overeenstemming met de adviezen van het Voedingscentrum, bij de meeste mensen met DM1 hun voeding voor 50% of meer uit koolhydraten bestaat.[9]

Onze voedselomgeving is het afgelopen decennium sterk verandert. Er is een groeiend aanbod van bewerkt gemaksvoedsel, dat is een steeds groter onderdeel van het gemiddelde huishouden geworden. In de periode van 2011 tot en met 2021 is het aantal fast food locaties met 20% gestegen. Als we breder kijken dan alleen fast food en ook andere ongezonde voeding, zoals ijs, pizza, döner en donuts, meerekenen wordt een stijging van 30% gezien. Tegelijkertijd is er een afname van vers-winkels zoals groenteboeren, bakkers en viswinkels. Ongeveer 1200 filialen zijn verdwenen, dat is een daling van 15%. In deze berekening is de supermarkt, als grote leverancier van gemaksvoedsel, buiten beschouwing gelaten.[10] Het is aannemelijk dat ultra bewerkte producten ook bij de DM1 populatie een substantieel onderdeel zijn van het dagelijkse voedingspatroon.

Deze variatie in maaltijdsamenstelling en de toename van ultra bewerkte producten maakt de behandeling van DM1 uitermate complex. De focus van de behandeling ligt op het ondervangen van de snelle en sterke postprandiale glucosestijging door koolhydraten. Dat terwijl de maaltijden en tussendoortjes een diverse samenstelling hebben die ieder op eigen wijze de bloedsuiker beïnvloeden. Hoe meer een voedingsproduct bewerkt is des te onvoorspelbaarder is het effect op de bloedglucose.

Het effect van de voedingssamenstelling op de bloedsuikerwaarden (II)

De energieleveranciers in onze voeding zijn te verdelen in 3 groepen; koolhydraten, eiwitten en vetten. Deze macronutriënten verhogen de bloedglucose in verschillend tempo. De meeste mensen hebben een voedingspatroon waarbij ze hun energie vooral uit koolhydraten halen. Koolhydraten beïnvloeden de glucosespiegel sterk en snel.  

Monosachariden (glucose, fructose en galactose) en disachariden (sucrose, lactose, maltose) zorgen voor een vrijwel directe glucosestijging. Maar ook de verteerbare polysachariden, zoals zetmeel, kunnen een snelle en sterke glucosestijging veroorzaken.

De onverteerbare polysachariden, voedingsvezels, zijn de groep koolhydraten die een vertraging kan geven van de glucose. Behalve het soort koolhydraat is ook de hoeveelheid en de bereidingswijze bepalend voor het tempo waarin de glucosestijging plaatsvindt. Koolhydraten worden minder snel opgenomen in combinatie met vezels (fruit), eiwit en vet (appel of honing in 10% vette yoghurt) of aan het eind van een maaltijd.

voedselconversie

Een standaard maaltijd insuline (III)

De keuze van de snelwerkende insuline is standaard afgestemd op het koolhydraatrijke voedingspatroon. De gedachte hierachter is dat koolhydraten een snelle glucosestijging veroorzaken en er snelwerkende insuline nodig is. De voedingspatronen bevatten echter ook andere macronutriënten. Bij ultra bewerkte producten met een combinatie van koolhydraten en vetten, zorgen die vetten voor een langzame en late postprandiale glucosestijging. De perfecte timing is hierdoor een enorme uitdaging bij iedere inname van voedsel en/of drank. [13]

Daarnaast wordt er steeds vaker gegeten. Dat zorgt ervoor dat er een behoefte is aan insuline met een kortwerkend werkingsprofiel om overlap bij maaltijdbolussen te voorkomen.

Een veel gehoord probleem bij mensen met DM1 is een stijging van de bloedsuiker in de avond en soms gedurende de nacht. Dit kan onder andere veroorzaakt worden door de tragere voedselconversie van de eiwitten en vetten. Dat is bijvoorbeeld heel duidelijk zichtbaar na een barbecue of avondje gourmetten. Het werkingsprofiel van de (ultra)snelwerkende insuline is al aan het afnemen op het moment van postprandiale glucosestijging.  

Geconcludeerd kan worden dat een flexibele maaltijdkeuze weliswaar vrijheid geeft aan mensen met DM1, maar dat dit aanzienlijke uitdagingen geeft voor een stabiele glucoseregulatie. Met name als het afgifteprofiel van de toegediende insuline niet overeenkomt met de bloedglucosestijging van de maaltijd en/of drank.

Keuze voedingspatroon bepaalt type maaltijdinsuline

De werkingsprofielen van maaltijd insulines zijn in te delen in twee groepen (zie figuur):

  1. De kortwerkende (gewone, humane) insulines
    1. Zoals Humuline Regular® (de andere merken zijn uit de handel)
  2. De (ultra) snelwerkende insulines
    1. Zoals aspart ( Aspart Sanofi®, Novorapid® en – ultrasnel- Fiasp), lispro (Humalog®, Lispro Sanofi®, en – ultrasnel- Lyumjev®) en glulisine ( Apidra®).

De werking van de kortwerkende insuline begint 30 minuten na subcutane injectie, de maximale werking (piek) is na 1 tot 4 uur en de totale werking(sduur) kan 7 tot 9 uur aanhouden. De snelwerkende insulines beginnen na 10-20 minuten te werken, de maximale werking (piek) is na 1 tot 3 uur en de totale werkingsduur kan 3 tot 5 uur aanhouden. Bij de ultrasnelwerkende Fiasp en Lyumjev treedt de werking enkele minuten eerder in dan bij de snelwerkende insulines.

Een goede match tussen voedingspatroon en maaltijd-insuline

Het lichaam heeft voldoende energie nodig om te kunnen functioneren. Daardoor krijgen bij een koolhydraatarm voedingspatroon de andere macronutriënten een grotere rol als energiebron. Eiwitten zijn in dit voedingspatroon de voornaamste energiebron samen met gezonde vetten.

Bij een koolhydraatarm/-bewust voedingspatroon is er minder sprake van ultra bewerkte producten. De genuttigde koolhydraten komen vooral uit polysachariden, de onverteerbare voedingsvezels in groenten. De bloedglucosestijging zal bij dit voedingspatroon later en minder hoog zijn dan bij een koolhydraatrijk voedingspatroon. Het werkingsprofiel van de ‘gewone humane’ kortwerkende insuline overlapt het beste met deze stijging.

Wanneer bij DM1 en MDI een koolhydraatarm voedingspatroon wordt gevolgd in combinatie met een (ultra) snelwerkende insuline kan er een toename van hypoglycemie ontstaan. Op het moment dat het voedingspatroon verandert en de koolhydraten worden vervangen door eiwitten, is er namelijk een langzamere en latere postprandiale glucoserespons. Een (ultra)snelwerkende insuline werkt dan te vroeg en te kort. Hierdoor ontstaat eerst hypoglycemie en later hyperglycemie. Oftewel sterk schommelende glucosewaarden.

Kort gezegd: zowel de dosering als het werkingsprofiel van de maaltijd insuline moet passen bij de postprandiale glucoserespons.

Voordelen van een koolhydraatarm voedingspatroon bij DM1

Bij een koolhydraatarm voedingspatroon met als basis vezelrijke groenten en eiwitten sluit het werkingsprofiel van een reguliere humane insuline goed aan op de postprandiale glucosestijging. De Amerikaanse arts Bernstein, grondlegger van een diabetesprotocol voor zelfmanagement met een koolhydraatarm voedingspatroon, geeft aan dat in het algemeen kan worden uitgegaan dat een subcutane injectie 40 minuten voor de maaltijd een goede timing is om de postprandiale glucosestijging op te vangen. Daarbij is een deel van de bolus om de glucoserespons van koolhydraten op te vangen en het andere deel om die van eiwitten te ondervangen.

Een voedingspatroon met vezelrijke groenten, gezonde vetten en eiwitten heeft een langdurig verzadigend effect. Daardoor vermindert de behoefte aan tussendoortjes. Dit zorgt voor zowel fysieke als mentale rust. De bloedglucosewaarden blijven stabieler wat bijdraagt aan emotionele stabiliteit. Dit bevordert het inzicht in andere factoren die van invloed zijn op de bloedsuiker waardoor er beter op geanticipeerd kan worden.

De langdurige verzadiging zorgt voor minder momenten waarbij er insuline gegeven moet worden. Doordat er minder vaak insuline wordt geïnjecteerd is er ook een kleinere kans op overlap van maaltijdbolussen.

Het koolhydraatarme, eiwitrijke voedingspatroon dat de basis is van de leefstijlmethode van dokter Bernstein helpt wereldwijd duizenden mensen met diabetes type 1 om stabiele gezonde bloedglucosewaarden te realiseren.[14] Dit komt onder andere omdat Bernstein, die zelf ook DM1 heeft, het advies geeft om bij zijn aanbevolen voedingspatroon een reguliere humane insuline te gebruiken. Door het voedingspatroon duidelijk af te bakenen en te matchen met het werkingsprofiel van de insuline kan de glycemische controle worden geoptimaliseerd en vereenvoudigd. Bernstein adviseert een vaste koolhydraatinname per maaltijdmoment; 6 gram voor het ontbijt, 12 gram voor de lunch en 12 gram voor het avondeten. Bij eiwitten is verzadiging het uitgangspunt met het advies om de dagelijkse inname zoveel mogelijk gelijk te houden. Ten aanzien van insuline geeft hij als indicatie 1E insuline per 8 gram koolhydraten en 1E voor ongeveer 57 gram eiwit.

Indien voedsel of drank ingenomen wordt dat een snelle stijging geeft van de bloedglucose, geeft een (ultra) snelle maaltijd insuline een betere match. Maar vaak zijn de producten die snelle koolhydraten bevatten niet de meest gezonde keuzes. En als vaak ‘gecorrigeerd’ moet worden met hoge doses(ultra)snelwerkende insulines, zal dat kunnen leiden tot het ontwikkelen van (abdominaal) overgewicht.[15] De toename van (abdominaal) overgewicht bij personen met DM1 maakt ook de noodzaak van een gezond voedingspatroon steeds duidelijker.[16]  Vervetting in en rondom de buikorganen leidt, net als bij mensen met diabetes type 2, tot (verdere toename van) insulineresistentie. Dit proces wordt dan ook wel dubbele diabetes genoemd. Een goede bloedglucoseregulatie wordt dan nog lastiger te bereiken.

Conclusie

Een goede bloedglucoseregulatie is haalbaar voor mensen met DM1, mits de toegediende insuline overeenkomt met het bloedglucoseprofiel in relatie tot de geconsumeerde voeding. Het advies aan mensen met DM1 is om de kennis te vergroten over voeding en een bewuste en consequente keuze voor een voedingspatroon te maken, zodat de keuze van het insuline preparaat beter afgestemd kan worden op hoeveelheid en aard van de macronutriënten. [17]

Het loslaten van de flexibele maaltijdkeuze en de keuze voor een koolhydraatarm, eiwitrijk voedingspatroon kan in combinatie met een kortwerkende (gewone humane) insuline leiden tot gezonde stabiele glucose en insulinewaarden. Daarmee nemen de risico’s op korte en lange termijn complicaties af.[18]


Over de auteurs

Corine Heijneman is moeder van twee kinderen met diabetes type 1.
Haar zoon Xander werd in december 2018 op de leeftijd van 6 jaar gediagnosticeerd en Amber kreeg, op vijftienjarige leeftijd, in de zomer van 2019 dezelfde diagnose. Met ondersteuning van hun medische team managen ze de diabetes volgens de leefstijlmethode van de Amerikaanse arts Bernstein. 

Anne- Margreeth Krijger is openbaar apotheker.
De aandachtsgebieden van Anne- Margreeth zijn diabetes en leefstijl. Zij heeft een pilotstudie gedaan naar diabetypering dat leidt tot meer maatwerk bij diabetes type 2. Lees hier meer over haar onderzoek.

Yvo Sijpkens is internist.
Yvo is werkzaam bij het Haaglanden Medisch Centrum (HMC). Zijn specialisaties zijn metabole disfuncties en leefstijl. Hij is leefstijlarts en heeft het leefstijlvignet van vereniging Arts en Leefstijl. Yvo is verbonden als medisch adviseur aan Stichting Je Leefstijl Als Medicijn. Lees hier meer over zijn expertise.

Bronnen

[1] NDF, Voedingsrichtlijn 2020: p. 74.
[2] NDF, Voedingsrichtlijn 2020: p.131.
[3] Federatie Medisch Specialisten
[4] Richtlijn pomptherapie bij kinderen, 2018
[5] Zorgstandaard zelfmanagement, pagina 17
[6] NDF, Voedingsrichtlijn 2020: p. 118, 119.
[7] Labuitslag
[8] Diabetestype1.nl
[9] Voedingscentrum
[10] Pointer, Jaap Seidell
[11] Tascini, G., et al., Carbohydrate counting in children and adolescents with type 1 diabetes. Nutrients, 2018. 10(1): p. 109.
[12] Campbell, M.D., et al., An additional bolus of rapid-acting insulin to normalise postprandial cardiovascular risk factors following a high-carbohydrate high-fat meal in patients with type 1 diabetes: A randomised controlled trial. Diabetes and Vascular Disease Research, 2017. 14(4): p. 336-344.
[13] Diabetesfonds
[14] https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/29735574/
[15] https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/34530819/
[16] https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/30617710/
[17] https://diabetesjournals.org/care/article/43/1/13/35953/Insulin-Dosing-for-Fat-and-Protein-Is-it-Time
[18] Joslin; “The Treatment of Diabetes Mellitus” 1993: “The Diabetes Control and Complications Trial Report”

Insuline is een hormoon dat door de bètacellen in de eilandjes van Langerhans (een deel van de alvleesklier) wordt geproduceerd. Dit hormoon verlaagt de bloedsuikerspiegel.

Het hormoon insuline zorgt ervoor dat de glucose in het bloed wordt opgenomen in de cellen zodat het lichaam de glucose kan gebruiken voor energie. Veel processen in je lichaam zijn afhankelijk van insuline;
* het zorgt dat spier- en vetcellen glucose opnemen
* het zorgt voor energieopslag uit glucose in spier- en levercellen
* het vormt vetzuren uit glucose
* het helpt bij de aanmaak van eiwitten in o.a. spierweefsel
* het zorgt voor het transport van glucose de cellen in en ondersteunt de celademhaling
* het zorgt voor een verlaging van de kaliumspiegel in het bloed.

Er zijn:
* (ultra) snelwerkende insulines
* Kortwerkende (gewone, humane) insulines
* Pre-mixed insulines
* Langwerkende insulines

De werking van de kortwerkende insuline begint 30 minuten na subcutane injectie, de maximale werking (piek) is na 1 tot 4 uur en de totale werking(sduur) kan 7 tot 9 uur aanhouden.

De snelwerkende insulines beginnen na 10-20 minuten te werken, de maximale werking (piek) is na 1 tot 3 uur en de totale werkingsduur kan 3 tot 5 uur aanhouden. Bij de ultrasnelwerkende Fiasp en Lyumjev treedt de werking enkele minuten eerder in dan bij de snelwerkende insulines.

Bij een koolhydraatarm voedingspatroon met als basis vezelrijke groenten en eiwitten sluit het werkingsprofiel van een reguliere humane insuline goed aan op de postprandiale glucosestijging. De Amerikaanse arts Bernstein, grondlegger van een diabetesprotocol voor zelfmanagement met een koolhydraatarm voedingspatroon, geeft aan dat in het algemeen kan worden uitgegaan dat een subcutane injectie 40 minuten voor de maaltijd een goede timing is om de postprandiale glucosestijging op te vangen. Daarbij is een deel van de bolus om de glucoserespons van koolhydraten op te vangen en het andere deel om die van eiwitten te ondervangen.